Je m’en fous

Geschrokken deinst echtgenoot achteruit. 

Het is een zwoele avond, we zitten op het terras bij het restaurant van onze Engelse dorpsgenoten. Pakora van ui, gele rijst, pittige kip, milde stoofvis en kikkererwtencurry staan op het menu deze Indiase avond. Zoon krijgt bij uitzondering een Wiener schnitzel. We zijn niet de enige dorpelingen die op de geurige dampen zijn afgekomen, dus we zwaaien naar bekenden aan het tafeltje verderop, maken een praatje op gepaste afstand bij een ander tafeltje en knikken met vriendelijke herkenning binnenkomende gasten toe. Als een voormalig dorpsgenoot met zijn nieuwe vriendin ons plotseling herkent aarzelt hij geen seconde, komt spontaan op ons toelopen, buigt zich voorover en geeft echtgenoot een warme zoen op zijn wang. 

De tweede zoen laat hij verward achterwege na mans afwerende reactie. Een brute afwijzing die vroeger zeer ongepast zou zijn geweest en tegenwoordig ergens bungelt tussen overspannen, truttig en verstandig. Om nog enigermate onze hartelijke waardigheid te redden steek ik de overspontane vriend joviaal mijn elleboog toe die hij een beetje gekwetst beantwoord. Wat betreft de coronaregels legt hij ons uit: 'Je m’en fous.'

Verontwaardigd blijven we achter bij zoveel dom egoïsme, al is de frivoliteit en zorgeloosheid van deze zielsgesteldheid wel aanlokkelijk. Ik kan het zelf niet laten om me voor te stellen hoe ik weinig frivool als een walrus op mijn buik, met een slang in mijn luchtpijp op een IC-bed lig. Want al ben ik nog piep - het nieuwe dertig beweerde de koning een paar jaar geleden - aan een voorzichtig begin van verdorring ontkomt ook mijn hout niet. En al zou ik met mijn piepjonge weerstand het stokje slechts aan een ander doorgeven die wellicht al verder in het verdorringsproces is, dan vind ik dat ook een beangstigend scenario. 'Je m’en dus niet fous.'

Het is wonderlijk hoe aan de ene kant mensen elkaar gewoon gezellig blijven omhelzen en zij aan zij aan de bar hangen, terwijl een ander in zijn eentje, in zijn eigen auto, achter zijn eigen stuur al de behoefte voelt een mondkapje te dragen. Hoe de een geniet van de heerlijke lockdown-stilte, de ander door de maatregelen een faillissement onafwendbaar weet en een derde de hele dag in verstikkende bescherming zich het schompes werkt. Het zijn rare tijden, maar dat wisten we al.

Zelf, behept met enig Noord-Europese gereserveerdheid, vind het niet zo’n ramp dat er niet meer gezoend mag worden. Ik vind het eigenlijk wel rustig. Niet elke vage bekende is tenslotte even kusbaar. Voor de Fransen zal het daarentegen een flinke cultuurshock zijn om niet meer iedereen langs te gaan bij de bushalte, vernissage of gewoon en passant op straat. Ongemakkelijk staan we deze dagen tegenover elkaar een beetje te wiebelen op de benen met een verontschuldigend lachje, een Hollands hoi-handje, een militaire salut of een kluchtige Japanse buiging. Voor meer aanraking geven we elkaar een elleboog of desnoods een grenzen-opzoekende boks. Eénmaal werd ik uitgenodigd voor een 'bumshake.' We staken elkaar de billen toe en schudden ze wulps.

Hoe frivool wil je het hebben?


Reacties